EINDERSPOOR.NL | Luchtpost Indonesië Brieven/dagboek
EINDERSPOOR.NL | Luchtpost Indonesië Foto's
Diversen

6e BATALJON GARDE REGIMENT GRENADIERS
411 BATALJON INFANTERIE

HARSKAMPSE HERINNERINGEN( 1928 / 1946 )
Bram van den Berg

Inleiding

Toen ik op 19 oktober 1928 geboren werd, viel ik als het ware met de neus in de boter. Mijn broers en zussen vierden namelijk op die dag samen met enkele kinderen uit de buurt de verjaardag van zus Marie. Want ik was beslist niet de eerste boreling in het gezin van den Berg. Er waren al drie broers en drie zussen aanwezig. De broers waren Jan, Willem en Gerrit, resp. 15, 9 en 7 jaar oud en de zussen Delia, Marie en Grada, die 13, 11 en 5 jaar oud waren. Zij wisten geen van allen dat ik er aan zat te komen. Daar sprak men in die dagen niet openlijk over.

Vanwege mijn komst werd de verjaardag hals over kop verplaatst naar een buurvrouw en ik kon rustig ter wereld komen. Na mij werden nog twee zussen geboren, Woutje in 1930 en Hennie als nakomertje in 1938. De mensen die in onze onmiddellijke nabijheid woonden waren vrouw Luttikhuizen, die samen met haar zoons Evert-Jan en Teunis een kolenhandel dreef; Boesveld, die een kruidenierswinkel had; wagenmakerij Voulon en café Beerdsen. Vrouw Beerdsen maakte ik het eerst kennis mee, want die kwam bakeren bij mijn geboorte. De eerste levensjaren verliepen rustig zoals voor alle kindertjes bij ons in de buurt.

Wij woonden Dorpsstraat 25/27 te Harskamp. Dat dubbele huisnummer had als oorzaak dat het postkantoor één geheel vormde met onze woning. Mijn vader was namelijk kantoorhouder der P.T.T., zoals dat toen officieel heette. Indertijd ressorteerden ook de plaatsen Otterlo en Wekerom onder dit kantoor. Harskamp was in die tijd een dorp van pakweg 1.000 inwoners en naar de maatstaven van nu gerekend erg rustig. Degenen die een eigen auto hadden kon je tellen op de vingers van één hand. Bijna alles ging lopend, fietsend of met paard en wagen. Wel reed er een bus van Ede naar Apeldoorn via Harskamp en caféhouder Teus Minnen bezat een groen busje, waarmee hij Vrijdags naar de markt in Arnhem reed. Verder kon dat busje gehuurd worden voor ander particulier vervoer zoals voor het sluiten van een huwelijk. Want daar moest je helemaal voor naar Ede.

Detail van de foto hierboven.
Van links naar rechts:

Bram, Woutje en Jan van den Berg
Harm Jansen
Veldwachter Kraaienbrink
Boesveld


(Op de achtergrond fietsen militairen of muzikanten)

Aan de voorkant van het postkantoor, waar de Dorpsstraat en de Julianastraat bij elkaar kwamen, hadden wij een bloementuin en achter het woonhuis een flinke moestuin, wat vruchtbomen en bessenstruiken en een toom kippen. En achter in de tuin bevond zich een grote zandbak en een schommel. Genoeg om mij prima te vermaken. Bij het groter worden speelde ik met de jongens uit de buurt. Geliefde spelletjes waren knikkeren, hoepelen en verstoppertje. En als in augustus de rogge van het land was, werd er gevliegerd. Ook soldaatje spelen deden we graag. Ons voorbeeld waren de militairen die gelegerd waren in het infanterieschietkamp (verder te noemen het Kamp). Deze militairen kwamen bijna dagelijks door het dorp marcheren voor schietoefeningen op de Noorder Hei. En vooral als zij vooraf gegaan werden door een militair muziekcorps, wat vrij regelmatig gebeurde, liepen wij hele einden mee.

   (Foto: kruispunt Dorpsstraat en Julianastraat)

Zondagsmiddag gingen wij met een hele groep jongens naar de duinen. Zo noemden wij de zandverstuivingen die aan de oostkant van Harskamp liggen. Ons einddoel was meestal Kempjes Flesch, een natuurlijke moerassige plas midden in het witte zand. Daar lesten wij dan onze dorst uit één van de wellen waaruit het grondwater naar boven borrelde.

In de zomervakantie gingen wij vaak zwemmen in de Otterlose vijver. Daar gingen wij met een fiets naartoe. Soms wel met z'n tweeën of drieën op één fiets. Het zwemmen moesten we zelf leren, want zwemlessen bestonden er bij ons niet. De grotere jongens die de zwemkunst al machtig waren, zeiden tegen mij: "je doet maar net als de kikkers, dan leer je het vanzelf". En hoe de kikkers het deden wisten wij wel, want die zaten overal in de sloten. Toen ik na enig oefenen de slag te pakken kreeg, ben ik tussen twee groteren over het diepe gedeelte gezwommen. Dat lukte, zij het met enige moeite, dus ik was geslaagd voor mijn "diploma".

(Foto: Vijver waar geschaatst werd.)

In juli mochten Woutje en ik wel eens mee met broer Jan naar Dabbelo om bosbessen te plukken. Dat was wel zowat 10 kilometer rijden door een woest gebied van heide, zand en bossen. En vlak voor Dabbelo stond langs het fietspad een kruis met het opschrift: "Hier werd korporaal Vos vermoord". Wij kenden dat verhaal wel van die korporaal die van verlof terugkwam en op weg naar Harskamp vermoord werd door een holbewoner. Het passeren van deze plek gaf ons kinderen altijd een beklemmend gevoel, want zo iets als een moord kon je je nauwelijks voorstellen. Aan Jan hadden wij trouwens een beste broer. Die verdiende al geld en als wij zaterdag de tuin voor hem harkten, kregen Woutje en ik ieder vijf cent. Dat was een heel kapitaal,want voor één cent had je al een grote zoute drop en voor drie cent een ijsko.

Het vieren van de verjaardag was een hoogtepunt in ons kinderleven.
Niet dat je grote cadeau's kreeg, daar was meestal geen geld voor. Maar wel kreeg je die dag zeker twee glazen limonade en na het eten kreeg je zelfgemaakte chocoladepudding met vanillesaus. Wat was dat lekker. Eén keer heb ik een echt groot cadeau gekregen, dat was toen ik tien jaar werd. Toen kreeg ik een prachtige autoped met luchtbanden. Die had mijn vader helemaal uit Apeldoorn laten komen. Ik was de enige uit de buurt die er één met luchtbanden had. Grada kon er het snelst mee wegkomen, die spande onze hond Tillie er voor. En die hond kon hard lopen, je kon hem met de fiets bijna niet bijhouden. Maar in mijn elfde jaar kwam er verandering in ons rustige bestaan, want toen brak de oorlog uit en wel op: Vrijdag, 10 mei 1940.

's- Morgens om 6 uur schrok ik wakker. Ik hoorde beneden stemmen en in de lucht vliegtuiggeronk. Ik sprong mijn bed uit en toen ik boven aan de trap stond, zag ik onze moeder in de gang lopen en vroeg: "Moe, wat gebeurt er toch" en moe zei met ernstige stem: "het is oorlog, jong". Het eerste wat ik dacht, dan hoef ik lekker niet naar school. En dat klopte, want de eerstkomende dagen bleef de school gesloten. Verder gebeurde er die dag niet veel bij ons. O, ja, toch wel. In het kamp waren werklui in opdracht bezig grote hoeveelheden nieuwe dekens en tenten op een hoop te gooien aan de achterkant van de garage. Deze werden in brand gestoken, opdat zij niet in handen van de vijand zouden vallen. Wij jongens vonden het prachtig en probeerden dekens weg te pikken om ze mee naar huis te nemen. Maar de werklui kregen opdracht ze van ons af te pakken en op het vuur te gooien. Wij zagen dat met lede ogen aan.

Inmiddels trokken de in het kamp nog aanwezige militairen onder commando van de kampcommandant, kapitein Sietse, zonder een schot gelost te hebben, zich terug richting het westen van het land. De volgende dag zagen wij de eerste Duitsers. Het was een B.M.W. motorfiets met zijspan, waarop drie Duitsers zaten, gewapend met machinepistolen. Zij reden langzaam door het hele kamp heen en verdwenen daarna weer. In de loop van de dag kwam via het fietspad langs Jan Minnen een hele lange stoet Duitse soldaten per fiets door ons dorp heen, nagekeken door de dorpsbewoners die langs de weg stonden. De mensen keken hun ogen uit naar die vreemde soldaten in hun kikkerkleding, zoals men de camouflagepakken noemde die de soldaten droegen. Later op de dag kwamen vele militaire voertuigen langs, die voordat ze verder gingen, benzine tankten in het kamp bij de daar aanwezige tankstations. We waren daar verontwaardigd over. Wel nieuwe dekens in de fik steken, die de burgers goed hadden kunnen gebruiken, maar de benzinevoorraad had men ongemoeid achtergelaten.

Ook op zondag ( 1e Pinksterdag ) kwamen er opnieuw Duitse troepen langs ons huis. Dit keer een lange rij paarden en wagens. Eén van de soldaten kwam bij ons binnen en vroeg of hij zijn handen mocht wassen. Toen dat mocht, gaf hij moe een soldatenbrood en zei bij het weggaan met weemoedige stem: "dat is nu Pinksteren". Deze man zal wel niet vrijwillig de grens zijn overgestoken. Nieuwsgierig zoals wij waren wilden wij meteen dat gekke brood proeven. Al de eerste hap spuugden wij uit. Het smaakte heel zuur en wij dachten dat het bedorven was. Wij konden toch niet weten dat in Duitsland ander brood gebakken werd dan bij ons?

Na het bombardement op Rotterdam en de dreiging ook andere grote steden te bombarderen, capituleerde Nederland. De eerste dagen na de capitulatie dromden 's- morgens meerdere vrouwen voor de ingang van het postkantoor om te zien of er al een levensteken was binnengekomen van man, zoon of vriend die in het leger diende. In de loop van de week kwam er een grote groep Nederlandse krijgsgevangenen door het dorp lopen. Die waren bij de Grebbeberg gevangen genomen en werden tijdelijk in het kamp opgesloten. Na de capitulatie hernam het leven al spoedig zijn gewone gangetje. Het werk werd hervat, de school begon weer en van de Duitsers hadden we weinig last. Dat laatste zou nog in het tegendeel veranderen, maar dat wisten we toen nog niet. Toch veranderde zo stilletjesweg vele dingen. Bepaalde artikelen werden schaars en kwamen op de bon; de verduistering werd ingevoerd, wat inhield dat 's- avonds geen licht meer uit de huizen naar buiten mocht schijnen; in het huis van meneer Mens aan de Julianastraat kwam de Duitse kampcommandant te wonen; in de villa van mevrouw Kröller werd een "krankenrevier" gevestigd en in huize "het Klaverblad" kwamen eveneens Duitsers te wonen. Ook mochten er geen straatnamen meer genoemd worden naar levende leden van het Koninklijk Huis. Daarom werd de naam Julianastraat veranderd in Oostereind.

Eén van de eerste artikelen die op de bon kwamen, waren tabaksproducten. Daarom gingen velen al gauw zelf tabaksplanten in de tuin zetten. Ook mijn vader plantte de halve tuin vol tabak. Als de planten rijp waren, werden de bladeren aan draden geregen en op de kantoorzolder opgehangen om te drogen. Daarna kon je spul kopen om de tabak te fermenteren, daarna snijden en klaar was Kees. Ik heb mijn pa heel wat keren geholpen bij het rijgen. Pa -een verwoed pijproker- kon vaak niet wachten tot de bladeren voldoende droog waren. Dan stopte hij er vast een aantal in de oven, zodat ze snel droogden. De kwaliteit van de tabak was al niet te best en werd er in de oven beslist niet beter op. Maar er kwam wel rook uit de pijp en dat was op zich al belangrijk. In die tijd hielp ik zo nu en dan wat werkjes verrichten bij vrouw Luttikhuizen. Naast de kolenzaak boerden ze ook nog een beetje. Ze hielden twee koeien, wat varkens en kippen. 's- Zomers werden de koeien 's- morgens naar de wei gebracht aan de Molenweg en 's- avonds weer opgehaald. Dat was altijd nog een heel eindje lopen. Met het wegbrengen en ophalen heb ik menig keer geholpen. Als een soort beloning mocht ik dan vaak deelnemen aan de warme maaltijd. Na de maaltijd las vrouw Luttikhuizen altijd een heel hoofdstuk uit de Bijbel. Ze deed dat altijd heel plechtig en langtonig. Ik vond het altijd een beetje vreemd, want bij ons thuis werd altijd op gewone toon gelezen. Donderdags reed Teunis altijd met paard en wagen naar de markt in Barneveld. Dan haalde hij onderweg bij de boeren allerlei dingen op die ook naar Barneveld moesten. Heel vaak waren het kisten met eieren voor de veiling. Ik ben verschillende keren met hem meegeweest. Je moest wel vroeg op, vier uur! en dan was je tegen negen uur op de markt. Ik vond dat altijd een heel avontuur, vooral als ik ook eens het paard mocht mennen.

Doorleren
In Harskamp was maar één school. De school met de Bijbel. Daar gingen alle kinderen uit Harskamp en wijde omtrek naar toe. Het was een groot gebouw met brede gangen. In deze gangen waren langs de muren allemaal klompenhokken geplaatst, waar de kinderen hun klompen in moesten zetten voordat zij de klas ingingen. In die dagen gingen de meeste kinderen op klompen naar school. Toen ik naar school ging had de eerste klas van juffrouw Doornebal het grootste aantal leerlingen van de hele school, namelijk 52. Het was een prettige school. De juf was erg aardig. Bovenmeester Eshuis kon streng zijn, maar was ook joviaal en hield altijd op zijn tijd van een grapje.

De school duurde zeven jaar, behalve als je ging doorleren. Daarmee werd bedoeld dat je na de lagere school voortgezet onderwijs ging volgen. Maar de school in Harskamp begon op 1 april en het voortgezet onderwijs in Ede op 1 september. Om die tussenliggende periode te overbruggen kwamen degenen die verder leerden in de achtste klas te zitten. Dat waren er trouwens niet veel. De meeste schoolverlaters gingen of thuis helpen of bij een baas werken, maar ik moest doorleren samen met vijf andere kinderen van de school, t.w. Willem Witziers, Goos Riezebos, Dick en Sonja de Jong en Jaap Minderhout. In die zogenaamde achtste klas kreeg je extra lessen van de bovenmeester. Vooral Frans kregen we uitgebreid.

September 1942 gingen we allemaal naar de christelijke MULO aan de Beukenlaan in Ede. Het grootste deel van het jaar per fiets. Het was een flinke afstand. Van huis naar school wel 14 kilometer. Aan fietsbanden was echter bijna niet meer te komen. De luchtbanden werden al gauw vervangen door massieve banden. Een massieve band bestond uit een hard stuk rubber dat om de velg gespannen werd. Het reed wat zwaarder en het stootte meer maar had als voordeel dat je nooit een lekke band had.

's- Winters, als het echt koud was, gingen wij met de bus. Een nadeel was dat in de oorlogsjaren de bus maar twee keer per dag reed. 's- Morgens om half acht vertrok je van huis en 's- avonds om zes uur ging je weer terug vanaf het station in Ede. Dat waren lange dagen. Tot aan de terugreis naar huis bleven we op school en maakten daar ons huiswerk. Maar soms had je behoorlijk pech. Stond je bij het station in de bittere kou op de bus te wachten, dan kon het gebeuren dat met de trein een aantal Duitse soldaten aankwam die naar Harskamp moesten. De buschauffeur kreeg dan opdracht eerst deze soldaten naar Harskamp te brengen en daarna terug te keren om de gewone passagiers op te halen. Met als gevolg dat je meer dan een uur extra op de bus moest wachten. Dick de Jong en ik hadden daar wat op gevonden. Zodra de bus ging rijden, vlogen wij snel via het achtertrapje de bus op en gingen dan plat op het dak liggen. Vooral bij het hondenlok moest je goed plat liggen, anders kwamen de takken van de bomen tegen je aan. Ook dan kon ik altijd bij huis uitstappen, want de post werd met de bus vervoerd en moest derhalve bij het postkantoor worden uitgeladen. Op deze manier waren wij wel op tijd thuis, maar o, wat hadden we het dan koud.

Dwangarbeiders en onderduikers
Om aan het tekort aan arbeidskrachten in de Duitse fabrieken e.d. te voorzien, werden mensen uit de bezette gebieden gedwongen om in Duitsland te werken. Wilde je hieraan geen gevolg geven, dan moest je onderduiken. Niet iedereen durfde dit aan of was ervoor in de gelegenheid. Ook ons gezin kreeg hiermee te maken.

Begin 1943 kreeg onze Willem, die op het postkantoor in Ede werkte, bericht van de directie van de P.T.T. dat hij was aangewezen voor werk in Duitsland. Dat gaf een hele consternatie. Willem had al lang verkering met Annie Hettelingh uit Ede en ze vroegen zich af wat ze moesten doen. Wanneer zou hij terugkomen en wat kon er niet allemaal gebeuren. Na rijp beraad besloten zij voor Willem's vertrek te trouwen. Daarom moest de huwelijksvoltrekking op zeer korte termijn plaatsvinden. Met veel moeite werd bij de één een fles advocaat en bij de ander een liter jenever op de kop getikt. Annie's vader had nog een voorraadje vooroorlogse cigaretten bewaard, dus de bruiloft kon gevierd worden met een drankje en een rokertje. En zo werd het nog een heel aardig feest. Gerrit heeft er in het bijzonder van genoten. Die stak de hele avond de ene cigaret na de andere op. Maar de slimmerik maakte na een paar trekjes de cigaret al uit. De volgende morgen toonde hij mij vol trots een grote voorraad peuken, die wat lengte betrof nauwelijks voor een hele cigaret onderdeden. Overigens lukte het Willem nog enkele maanden uitstel te krijgen, maar in de tweede helft van 1943 moest hij toch vertrekken. Hij kwam helemaal in Erfurt, de hoofdstad van Thuringen in Oost Duitsland terecht. Daar werd hij in 1945 door de Russen bevrijd en kwam pas weer thuis toen de oorlog hier al een paar maanden was afgelopen. En hoewel hij vele gevaarlijke situaties had meegemaakt, zoals de vele bombardementen op Erfurt, was hij gelukkig gezond en wel.

Broer Gerrit was begin 1943 al ondergedoken en wel bij een boer in Maarsbergen. Deze boer had eveneens gronden bij de Driesprong, waar Gerrit ook wel eens werkzaamheden moest verrichten. Als dat zo was, kwam hij altijd thuis slapen. Moe zei vaak genoeg dat dat veel te gevaarlijk was, maar Gerrit wilde niet luisteren. Hij zei altijd: "Mij krijgen ze niet te pakken, als ze het proberen spring ik zo uit het slaapkamerraam". Hij had al eens geoefend en kwam toen zonder zijn benen te breken in het bloemperk aan de zijkant van het huis terecht. Begin Mei moest hij weer bij de Driesprong werken. Het was prachtig weer en Gerrit dacht, daar moet ik van profiteren. Hij vlijde zich neer aan de rand van een bospad en viel al spoedig in slaap. Opeens schrok hij wakker door hoefgetrappel. Hij sprong overeind en dacht eerst dat hij droomde, maar het was werkelijkheid. Hij stond oog in oog met een beeldschoon stads meisje op een boerenknol. Beiden waren 21 jaar en beiden werden op slag verliefd. Het meisje heette Suze Paradies en kwam uit Rotterdam. Om de barre omstandigheden van deze stad te ontvluchten, was zij door middel van kennissen tijdelijk terecht gekomen bij een boer in de nabijheid van de Driesprong. En zo vonden zij elkaar. Veertien dagen later, toen Gerrit weer thuis sliep, werd er 's- nachts keihard op de voordeur gebonst. Sinterklaas kon het niet wezen, want het was pas half mei. Voordat pa de deur opendeed, werd Gerrit gewaarschuwd. Hij sprong gauw het bed uit, trok haastig wat kleren aan, opende het slaapkamerraam om naar beneden te springen. Op dat moment hoorde hij beneden roepen: "spring maar, we staan al op je te wachten". Gerrit liep verslagen de kamer uit en zei tegen moe: "wat moet ik doen?" en moe zei: "geef je maar over, er zit niets anders op". Toen werd hij gevangen genomen en weggevoerd naar het cellenblok bij de oude politiewoning in Harskamp. De volgende morgen moest ik hem, voordat hij naar de gevangenis in Arnhem werd overgebracht, een paar boterhammen brengen. Toen ik hem daar achter de tralies zag zitten, kon ik mijn tranen maar nauwelijks in bedwang houden. Ik voelde mij ineens zo verdrietig, dat ik dacht dat ik nu nooit meer gelukkig zou kunnen zijn, maar dat viel mee.

Er gebeurde elke dag wel wat anders wat onze aandacht had. Neem alleen al de grote groepen bommenwerpers, begeleid door jachtvliegtuigen, die dagelijks hoog in de lucht kwamen overvliegen op weg naar Duitsland. Wij vonden het prachtig dat zij daar hun bommen lieten vallen. Het kwam niet bij ons op dat daardoor ook vele onschuldigen getroffen werden. In een oorlog denkt men nu eenmaal in zwart-wit schema's. Vanaf het vliegveld Deelen schoten de Duitsers op deze vliegtuigen met hun FLAK (Flugzeug Abwehr Kanone). Menig maal was het raak en zag je een getroffen vliegtuig brandend naar beneden komen. De bemanning wist zich soms per parachute te redden, maar éénmaal op de grond werd zij meestal snel gevangen genomen. Intussen werd Gerrit, nadat hij twee weken in de Arnhemse gevangenis had doorgebracht, veroordeeld tot werken in Duitsland en wel met onmiddellijke ingang. Vanuit Arnhem werd hij overgebracht naar Wilhelmshaven aan de Noordzeekust van Duitsland. En Suze, zijn prille lief, wilde niet naar Rotterdam terug en kwam bij ons wonen. Om wat omhanden te hebben en om een paar centjes te verdienen werd zij besteller bij ons op het postkantoor. Door weer en wind trok zij alle werkdagen er op uit om de post te bezorgen in Otterlo tot aan de Hoge Veluwe toe. Op zekere dag - hij was nog maar enkele maanden in Duitsland - stond Gerrit weer bij ons op de stoep. Met een zielig verhaal had hij het voor elkaar gekregen dat zijn Duitse baas hem voor een paar dagen een verlofpas had gegeven. Maar het werd een verlof zonder einde, want Gerrit dook weer onder voor de rest van de oorlog.

De algemene gevoelens van de Harskampse bevolking.
Zoals overal in het land was de stemming onder de mensen hier in het algemeen anti-duits en gehoopt werd dat de moffen de oorlog snel zouden verliezen. Maar echt principieel verzet was er nauwelijks. Slechts enkele inwoners - zo bleek na de oorlog - hadden zich bij de "ondergrondse" aangesloten om daadwerkelijk verzet te plegen. De meesten probeerden zo goed en zo kwaad als het ging te overleven. De meeste burgers die voor de oorlog in het kamp werkten, bleven er ook onder de bezetting werken. Er moest toch brood op de plank komen. En dat was met een inkomen al moeilijk genoeg, laat staan zonder. Want je kon niet naar de Sociale Dienst stappen voor een uitkering, dat instituut kende men toen niet. Enkele mensen uit ons dorp waren lid geworden van de Duitsgezinde N.S.B. ( Nationaal Socialistische Beweging ). In het algemeen waren dat eenvoudige mensen, die altijd hard hadden moeten sappelen om rond te komen. Zij hadden geloof gehecht aan de propaganda hoe goed het zou worden onder Duitse leiding. Ik heb dat althans nooit gehoord. Na de oorlog zijn ze wel in de gevangenis beland, maar na terugkeer zonder al teveel problemen in de gemeenschap opgenomen. Eén van deze mensen, een zekere Evert Jan, liet zich door de Duitse propaganda zelfs verleiden om boer te worden in de door de Duitsers bezette Oekraïne. Maar dat is hem slecht bekomen. Toen de Russen aan de winnende hand waren, moest hij vluchten en kwam met bevroren voeten weer thuis. Zelfs zomers vroeg men hem vaak met goedmoedige spot: "Evert Jan, hij je nog kouwe voete?". Zo ging dat in Harskamp.

Door een Duitser geholpen en door een Duitser geslagen.
Vanaf de Dorpsstraat - niet ver van ons huis - loopt een weggetje naar boerderij de Tepelenburg. Het is een grintweg met aan beide zijden weiland. Aan het einde van het weiland aan de rechterkant staat een grote eikenboom. Het was eind april 1944. ik liep een beetje te niksen en kreeg ineens zin om in die eik te klimmen. Ik was al een heel eind omhoog geklommen, toen mijn voeten van de takken gleden ik met een flinke smak op de grond terecht kwam. Het ergste was dat ik met mijn benen in het prikkeldraad van de afrastering was gekomen. Er zaten grote striemen op waar flink wat bloed uit kwam. Toevalligerwijs kwam de Duitse arts voorbij en nam mij mee naar het "Krankenrevier", waar hij de wonden schoonmaakte en daarna een smeerseltje erop deed. Dank zij deze dokter genazen de wonden weer snel. Een paar weken later fietste ik op hetzelfde weggetje en passeerde een Duitse soldaat met een Rode Kruisband om. In zijn hand had hij een emmer, halfvol met melk, die hij kennelijk op de Tepelenburg had gehaald. In het voorbijgaan vroeg ik hem, half in het Duits, of hij weer melk gestolen had en reed daarna snel door.

De volgende dag stond ik met enkele jongens in de Dorpsstraat anti-duitse liedjes te zingen. Die kenden wij genoeg. En ineens kwam weer diezelfde Duitse soldaat aan lopen en weer met een emmer melk in de hand. Toen zongen wij als een parodie op een Duits soldatenlied: "In der Heimat, in der Heimat, da ist kein Fressen mehr". Kennelijk had hij het verstaan, en gaf mij een harde stomp onder de kin. Ik sloeg tegen de grond en verloor een korte tijd het bewustzijn. Toen ik na de oorlog voor het eerst in Duitsland kwam, heb ik nog naar hem uitgezien. Ik had nog een appeltje met hem te schillen. Natuurlijk zag ik hem niet want dat is zoeken als naar een naald in een hooiberg. Anti-duitse moppen kenden wij ook genoeg. De meeste ben ik vergeten, maar één vond ik indertijd zo leuk, dat ik hem altijd onthouden heb en hem bij deze aan de vergetelheid zal ontrukken. Een caféhouder had een papegaai en één van de stamgasten had het beestje geleerd te zeggen "Hitler is dood, Hitler is dood" en iedere keer als er een klant binnen kwam brulde de papegaai zijn nieuw geleerde slogan. Op zekere dag komt er een Duitse soldaat het café binnen, hoort de leugens van de papegaai, wordt kwaad en dreigt de cafébaas met de Polizei. De caféhouder kneep hem als een ouwe dief, maar kreeg een lumineus idee. Ook de dominé had een papegaai. Hij snel naar de dominé om tijdelijk van papegaai te ruilen. Nog maar net is hij terug of daar komt die soldaat weer binnen vergezeld van de politiecommandant. Ze lopen naar de papegaai, maar het beestje zwijgt als het graf. De soldaat snapt er niets van en schreeuwt met zijn kop vlak voor de kooi: "Hitler is dood, Hitler is dood" waarop de papegaai antwoordt: "Laat ons samen danken".

Dolle Dinsdag
Begin september 1944 kwam er een geruchtenstroom op gang, die je bijna voor onmogelijk zou houden. Het betrof de nadering van de geallieerde troepenmacht. Het ene moment hoorde je dat de Amerikanen de Belgische grens waren overgestoken, de andere keer dat Breda reeds bevrijd was en een heel voorbarige beweerde zelfs dat de Tommies al in Otterlo zaten. Er klopte allemaal niets van, maar de algemene verwarring die ontstond was groot, zowel bij de burgerij als bij het Duitse leger. Met als hoogtepunt 5 september 1944, vandaar de naam dolle dinsdag. Op die dag begonnen de Duitsers zich terug te trekken, eerst nog met enige orde die later veranderde in een chaotische vlucht. Ook de in Harskamp gelegerde Duitsers gingen er die dag vandoor. Maar in Harskamp werd door de Duitsers ook een kudde schapen gehouden, en die wilden zij toch wel graag meenemen. Daarom werden diverse burgers gedwongen de schapen weg te drijven richting Scherpenzeel. Tot deze schapendrijvers behoorden ook buurman Boesveld, broer Jan en mijn persoontje. Boesveld en Jan hadden allebei de fiets meegenomen maar ze kwamen er al gauw achter dat schapen drijven met de fiets aan de hand erg onhandig was. Daarom gaven zij hun fiets aan mij en liep ik tussen de schapen met aan elke hand een fiets. De commandant van dit zooitje ongeregeld was een Duitse onderofficier, die gezeten was op een groot boerenpaard. Af en toe nam hij een slokje uit zijn veldfles, die niet gevuld was met water maar jenever. Hoe meer slokjes hij nam, hoe harder hij begon te schreeuwen. Ondertussen kwamen er steeds meer Duitsers aan, in allerlei voertuigen, die probeerden de kudde te passeren. Toen dat niet al te vlot lukte, sprongen een paar soldaten van een voertuig af en begonnen aan mijn twee fietsen te trekken. Hoewel ik mij verzette duurde het niet lang of ik was beide fietsen kwijt. Dat zat mij zo dwars dat ik besloot niet verder mee te gaan. Wij waren nog maar net de boerderij van Kröller gepasseerd en midden op de akker stond een bosje. Ik liep naar de half bezopen commandant en vroeg of ik daar even een stok mocht snijden. Toen dat mocht, liep ik rustig naar het bosje, zag dat de commandant niet op mij lette en zette het op een lopen toen ik de achterkant van het bosje had bereikt. Met een half uur was ik weer thuis, terwijl Boesveld en Jan pas de volgende avond weer thuis kwamen.

De volgende dag was er geen Duitser meer in het kamp te bekennen. In het dorp werd al gauw bekend dat in de garage van het kamp een groot aantal zakken rogge en erwten lagen opgeslagen. In een mum van tijd liepen vele burgers in het kamp om wat van die levensmiddelen mee naar huis te nemen. Naast de garage stond een paardenstal met enkele trekpaarden. Jan Elbertsen, ik en nog een paar jongens kregen het voor elkaar zo'n paard voor een daar aanwezige platte wagen te spannen. Wij de wagen volgeladen met rogge en erwten en deze bij de diverse "eigenaars" afgeleverd. Ook gooiden we bij enkele alleenstaande vrouwen een paar zakken bij de deur. Bij ons thuis hebben we zeven zakken afgegooid en bij Tinus Elbertsen, de vader van Jan, wel vijftien zakken, maar daar hadden ze ook dertien kinderen. Toen de wagen leeg was hebben we die aan een paar buurtgenoten gegeven, die ook nog wat spullen wilden ophalen. Wij opnieuw naar het kamp om te zien of er nog meer van onze gading te vinden was. Er was genoeg. Wij gingen een barak binnen, waar Duitse Blitzmädel hun kamer hadden en zagen de mooiste dingen. Zelf had ik al gauw een paar prachtige borden onder mijn bloes gestopt en in mijn handen had ik twee schemerlampen. Toen ik en verschillende anderen net de uitgang bij de Tepelenburg waren gepasseerd, kwam er plotseling een Duitse stafauto aanrijden, die op enige afstand van ons stopte. Er sprongen een viertal Duitsers uit die ons sommeerden stil te houden. Alsof het van tevoren was afgesproken, zetten wij het allemaal tegelijk op een lopen. De Duitsers trokken hun pistool en begonnen op ons te schieten. Wij als volleerde soldaten gingen meteen in dekking en toen het schieten stopte, vlogen wij weer op en waren even later achter de boerderij en daarmee buiten het gezichtsveld van de Duitsers. Wij kwamen veilig thuis maar zonder spullen. In het eerste tumult had ik de schemerlampen al weggegooid en de borden waren in scherven. Maar het muisje zou nog een staartje hebben.

De volgende dag was de hele Duitse staf weer in het kamp, maar ze hadden nauwelijks te eten, want alle voorraden waren weggepikt. Toen gaven de Duitsers via opgehangen publicaties bevel dat alle gestolen voedselvoorraden weer moesten worden teruggebracht. Indien hieraan niet zou worden voldaan, zouden een tiental burgers worden doodgeschoten. Suze kwam als eerste met dit nieuws thuis. En zei ze tegen pa: "jij staat bovenaan het lijstje van degenen die worden doodgeschoten". Pa schrok zich de pleuris, maar daar had ieder weldenkend mens begrip voor. Onderling werd afgesproken dat iedereen ongeveer de helft zou terugbrengen in de hoop dat de Duitsers daar genoegen mee zouden nemen. En gelukkig deden ze dat en zo had iedereen weer te eten.

De slag om Arnhem
Wij waren nog maar net bekomen van de emoties van Dolle Dinsdag toen zich alweer een nieuwe verrassing voordeed. Zondag, 17 september 1944, zo tegen de middag, hoorden wij een enorm vliegtuiggeronk dat steeds maar toenam. Iedereen naar buiten en staarde met schrik en verbazing naar de lucht. De hele lucht zag als het ware zwart van de vliegtuigen, die op geringe hoogt overvlogen. Grote vliegtuigen, waarvan vele aan lange kabels zweefvliegtuigen voorttrokken. Wat zou ons nu weer boven het hoofd hangen. Al gauw ging het bericht rond dat deze luchtarmada zijn lading, bestaande uit parachutisten, luchtlandingstroepen en materiaal, in de buurt van Renkum had gedropt en dat men van daaruit Arnhem wilde bezetten om met name de brug over de Rijn ongeschonden in handen te krijgen.

De volgende dag hoorden wij opnieuw vliegtuigen naderen. Henk Voulon en ik klommen bij Henk op het dak en zagen al gauw richting Otterlo parachutisten uit een vliegtuig springen. Henk, altijd al een enthousiast mannetje, ging boven op de schoorsteen staan en schreeuwde: "dat wil ik ook worden", daarmee doelende op de parachutisten. Toen ik enkele jaren later Henk ontmoette in Bandoeng op West-Java had hij zowaar de rode parachutistenbaret op. Zoals een goede Harskamper betaamt, had Henk woord gehouden. Al spoedig bleek dat deze nieuwe luchtlanding had plaatsgevonden op de Ginkelse Heide nabij Ede. De parachutisten die wij hadden zien vallen, waren te laat uit het vliegtuig geprongen en in de buurt van Otterlo terecht gekomen. Deze werden echter spoedig gevangen genomen. En het zouden niet de enige zijn. Want ondanks de versterkingen die op de Ginkelse Heide waren aangekomen, ter grootte van circa 2.000 man, ging het niet goed met de Tommies. De Engelse legerleiding had de risico's verkeerd ingeschat en de tegenstand van de Duitsers was veel groter dan men voor mogelijk had gehouden. En met een dag of tien was de Engelse aanval veranderd in een complete nederlaag. Honderden Tommies werden gedood, honderden gewond en honderden gevangen genomen. Het restant trok zich terug naar de Betuwse kant van de Rijn.

En zo werd deze rivier tot het voorjaar van 1945 de scheidingslijn tussen de geallieerden en de Duitsers. De Duitsers hadden in het kamp een plek ingericht waar gevangen genomen parachutisten werden ondergebracht. Elke dag zagen wij Duitse auto's rijden met Engelse krijgsgevangenen. Na verloop van korte tijd waren er honderden krijgsgevangenen in Harskamp bijeengebracht. Op zekere dag kwamen al die krijgsgevangenen door het dorp lopen op weg naar Stroe, vanwaar zij per trein naar Duitsland werden afgevoerd. Al zou je dat niet verwachten, het ging er vrolijk aan toe. De Engelsen floten en zongen: " It's a long way to Tipperary " en dachten waarschijnlijk dat hun gevangenschap slechts enkele dagen zou duren. Dat zou ze nog bitter tegenvallen. Inmiddels hadden wij jongens uit de boomgaard bij "Het Klaverblad" een hele boel appels gejat, Goudreinetten en Rode Sterappels, die wij met toestemming van de Duitse bewakers aan de Engelsen gaven. Als dank gaf één van de Engelsen mij een mooi glimmend parachutistenembleem. Mijn vreugde hierover was van korte duur, want het embleem werd mij door een Duitse bewaker afgepakt.

De evacuatie
Tengevolge van de gevechtshandelingen werden alle bewoners van de plaatsen in het gevechtsgebied geëvacueerd. Het gehele gebied tussen Arnhem en Wageningen werd ontruimd en veranderde in een eenzaam, spookachtig gebied. Al deze evacue 's trokken in grote drommen, vaak alleen met wat handbagage, richting het oosten en het noorden van het land. Ook door ons dorp zagen wij vele en vele vluchtelingen trekken. In de Dorpsstraat was een grote veldkeuken ingericht waar hen een kom soep werd verstrekt. Iedereen die in huis maar een beetje ruimte over had, moest - vrijwillig of gedwongen - evacue 's opnemen. Ook wij namen vluchtelingen op. Eerst kregen we een familie Vos in huis, man, vrouw en knecht, die een kolenzaak hadden aan de Rijnkade in Arnhem. Het was een beetje vreemd stelletje, en we vonden het niet erg dat ze na korte tijd weer verder naar het noorden trokken. Toen kregen we de familie van Galen uit Schaarsbergen in huis. Pa van Galen, een enigszins formeel en afstandelijk mens, was hoofd van de school en tevens godsdienstonderwijzer. Zijn oudste zoon Ad leek op pa. Ze waren nog maar pas bij ons, toen hoorden wij Ad zeggen: "Vader, er zit een pluisje op uw jas". Die manier van spreken kenden wij niet en we hebben er nog wel eens de spot mee gedreven. Maar laten we eerst de verdere familie van Galen even aan u voorstellen. Moeder van Galen was een lieve, vriendelijke vrouw. Naast Ad hadden ze nog drie kinderen bij zich. Jan, een knaap van mijn leeftijd, waar ik het goed mee kon vinden en met wie ik heel wat heb rondgezworven; Riet, een spontaan meisje van 14 jaar met grote bruine ogen, waarmee ik in de kortste keren "vaste" verkering mee had en dan had je nog Betsie, een lief, blauwogig kind van 12, die heel mooi kon zingen. De familie van Galen kwam te wonen in onze voorkamer en met het eten koken werd om de beurt van de keuken gebruik gemaakt. Op de kantoorzolder werd voor allemaal zo goed en zo kwaad als het ging een slaapplaats in orde gemaakt. Ons gezin heeft voor de rest van de oorlog in goede harmonie met hen geleefd. En dat mag best een klein wonder worden genoemd, vooral als je bedenkt dat ons gezin uit 9 personen en dat van hen uit 6 personen bestond. Dat waren dus 15 personen in één huis en dat onder moeilijke omstandigheden.

Hoe het verder ging najaar 1944
In alle opzichten ging het steeds slechter. De electriciteit was uitgevallen, het openbaar vervoer lag stil en in de winkels was steeds minder te koop. Gelukkig behoefden wij niet echt honger te lijden. Iedereen had een eigen moestuin en piepers en rogge was nog wel aan te komen bij de vele boeren die in onze omgeving woonden. Naar school hoefden wij ook niet meer. Onze MULO in Ede was tijdens een geallieerd bombardement ook plat gegooid. Met Jan van Galen zwierf ik vaak rond door de omgeving om bij de boeren wat voedsel op de kop te tikken. Op een dag liepen wij een heel eind de Laarweg op en zagen bij een huis de transportfiets met bakkersmand van bakker Pieters staan. Kennelijk was hij binnen aan de (surrogaat) koffie. Toen wij die mand met brood zagen kregen wij ineens een razende honger. Jan sloop langs de heg naar de mand en pikte er snel een brood uit. Maar het brood was in die dagen zo klef, dat er twee broden aan elkaar geplakt zaten. Wij helemaal gelukkig. Het ene brood trokken we uit elkaar en hebben het zo opgegeten. Het smaakte on als taart. Het andere brood hebben we aan Jan's moeder gegeven, want die mensen hadden altijd nog minder dan wij. Ook met de Duitsers ging het minder goed. Dat viel onder meer af te leiden uit de kwaliteit en kwantiteit van hun wagenpark. Het gebeurde regelmatig dat een groep soldaten van Ede naar Harskamp moest. Bij gebrek aan voldoende auto's kwamen ze dan per fiets. Niet dat ze zelf fietsten, nee, ze lieten zich trekken door één Duitse auto waaraan een lang koord was bevestigd, dat zij allemaal met één hand vasthielden. Op zekere dag was Jan in de moestuin de laatste piepers aan het rooien en ik moest hem helpen. Onze hond Tillie keek toe of wij het wel goed deden. Toen wij daar zo bezig waren kwam er weer zo'n kolonne Duitsers per fiets langs ons huis. Tillie, die het toekijken al lang zat was, holde keihard achter de Duitsers aan en verrichtte zijn eerste verzetsdaad. Hij beet de eerste fietser achter de auto in zijn been met als gevolg dat deze viel en alle andere meesleurde. Zo lagen er in korte tijd zeker twintig Duitsers op de grond met beschadigde fietsen en geweren. Snel riep ik Tillie en ben met hem naar binnen gegaan, terwijl Jan alle grauwen en snauwen van de Duitsers moest ondergaan.

Nu ook de electriciteit was uitgevallen, kon geen gebruik meer worden gemaakt van ons electrisch fornuis. Het eten moest nu gekookt worden op een houtkachel. Dankzij de goede connecties met de heer Memelink, rentmeester van mevrouw Kröller, ontvingen wij zo af en toe een vracht brandhout van "de Hoge Veluwe". Maar het vele wasgoed, dat eens per week gewassen moest worden kon op deze kachel niet aan de kook worden gebracht. Gelukkig kwam vrouw Luttikhuizen te hulp. Zij had in een hok met cementen vloer, vlak naast de kolenschuur, een grote ijzeren kookpot waaronder een houtvuur gestookt kon worden. Daar mochten wij eens per week de was in koken. Dat was een werkje wat ik mocht doen en altijd met veel plezier heb gedaan. Je was dan de hele avond druk met vuurtje stoken, want het duurde wel een uur of drie voordat de grote pot met wasgoed aan de kook was. En al gauw werd dit de vaste avond voor vriendjes en vriendinnetjes, zowel inboorling als vluchteling, om er een gezellige avond van te maken. Meestal waren we met een stuk of tien personen bij elkaar. In de oorlog zat inmiddels geen enkele vooruitgang, tenminste niet bij ons in de buurt. Af en toe hoorde je in zuidelijke richting wel eens schieten, maar daar hield het dan ook mee op. Wel waren de geallieerden in de lucht volkomen de baas. Regelmatig kwamen hun jagers overvliegen en schoten op alles wat over de weg reed. In die tijd hebben ze ook de boerenbond in Wekerom helemaal in elkaar geschoten. De ondergrondse had hen gemeld dat aldaar een bijeenkomst van de Duitse staf zou plaatsvinden. Die staf is daar inderdaad geweest maar was alweer vertrokken toen de beschieting plaatsvond. Voor ons was het een prachtig verzetje. Iedere keer als de vliegtuigen een aanval hadden gedaan, draaiden zij richting Harskamp om daarna het gebouw opnieuw te bestoken met hun raketten. De Duitsers echter werden steeds zenuwachtiger en lastiger. Voortdurend werden er fietsen gevorderd en werden mensen gedwongen voor hen te werken.

In maart 1945 werd ik ook opgepakt en moest meehelpen een grote tankval aan te leggen op de weg naar Otterlo. Aan beide zijden van de weg werden grote houten stellages aangebracht, die men zonodig kon sluiten, en in het zijterrein moesten brede sloten gegraven worden die gecamoufleerd werden met gaas, waarin heide gevlochten werd. Toen later de Canadezen binnenkwamen hebben ze geen last gehad van deze tankval, want ze kwamen binnendoor over dezelfde weg als de Duitsers in 1940. Maar zover was het op dat moment nog niet.

De bevrijding
Vlak voordat wij bevrijd werden hebben we nog best wat benauwde ogenblikken gehad. s'Nachts lag Harskamp onder Canadees artillerievuur en schuilden wij met z'n allen in de kelder. Ik kan me zo nog voor ogen halen het meewarige gezicht van meneer van Galen, terwijl hij heel ongemakkelijk zat op onze restant voorraad aardappelen. Het huis vlakbij ons aan de Julianastraat, waar Hein Beerdsen toen woonde, kreeg die nacht een voltreffer, met als gevolg dat er een heel groot gat in het dak zat. Maar gelukkig zonder persoonlijke ongelukken. Op 16 april ging het als een lopend vuurtje door het dorp: De Tommies zijn op de boerderij van Kröller. Wij noemden in die dagen alle geallieerden Tommies. Met een paar andere vriendjes liep ik zo snel als ik kon naar de boerderij en ja hoor, net buiten de poort stonden drie grote Canadese tanks. De bijbehorende soldaten lagen in de berm van de weg een cigaretje te roken. Wij gingen erbij liggen en kregen van hen onze eerste echte cigaret. Het was een "Sweet Caporal". Terwijl wij daar zo gezellig lagen, kwam er ineens een Duitse motor met zijspan aan, waarop twee Duitsers zaten. Deze schrokken zich wild toen zij plotseling de tanks zagen. Voordat de motor stopte lagen zij al op de grond en begonnen met hun machinepistolen op de Canadezen en ons te schieten. Wij sprongen hals over kop in de achter ons met water gevulde, gelegen sloot. Eén van de Canadezen klom snel in zijn tank en vuurde met een zware mitrailleur op de Duitsers. Even later gaven ze zich over. Ze hadden het er levend van afgebracht, al had één van hen een schampschot aan het gezicht.

Canadesche tank 1945

Nadat de tanks wat in de omgeving hadden rondgereden, verdwenen zij weer via binnenwegen richting Otterlo. Maar de volgende dag, 17 april 1945, kwam de bevrijding echt. Die dag zwierven er nog groepjes Duitsers in en rond het dorp. Op verschillende plaatsen hoorde je schieten en wij waren van lieverlee maar weer in de kelder gekropen. En opeens zei Jan: "Ik hoor Engels praten". Ik vloog de kelder uit, deed de achterdeur open en stond oog in oog met twee Canadese soldaten in volledige wapenuitrusting. Ik praatte wat met hen - op school had ik al een beetje Engels geleerd - toen in de tuin van de achterbuurman plotseling een Duitse soldaat verscheen. Hij richtte zijn pistool en schoot. De kogel schampte iets de muur, waardoor hij wat kracht verloor, en kwam in mijn borst terecht. Ik holde naar binnen, trok mijn bloes omhoog en kon de kogel er zo uittrekken. De 9 mm kogel was op het borstbeen blijven steken en veroorzaakte gelukkig geen grote wond. Even later werd de Duitser gevangen genomen en kreeg nog een cigaret van de Canadezen ook.

Bij Hein Beerdsen zaten ook twee Duitse soldaten in huis en dat werd aan de Canadezen doorgegeven. Eén van hen ging in de tijgersluipgang er naar toe en brulde: "Come out" waarna de Duitsers naar buiten kwamen, hun geweer bij de loop moesten nemen en daarna tegen de muur kapot moesten slaan. In de loop van de dag kwam de hoofdmacht van de Canadezen het dorp binnen rijden, luid toegejuicht door de burgerij. Om de feestvreugde nog te vergroten, wierpen de soldaten vanaf de tanks cigaretten en repen chocolade naar de mensen toe. Dat werd in dank aangenomen, want een lekkernij als chocola hadden we in geen vijf jaar gehad. maar bovenal was iedereen dolblij dat we niet meer onder druk stonden, dat we weer gewoon alles konden zeggen, dat we weer vrij waren. Een dag om nooit te vergeten.

De eerste maanden na de oorlog
Alles kwam als het ware opnieuw tot leven en in beweging. Het dorp krabbelde weer op als na een lange winterslaap. De onderduikers kwamen weer boven drijven en de dwangarbeiders kwamen weer naar huis. De evacue 's maakten onder het motto "eigen haard is goud waard" aanstalten naar hun woonsteden terug te keren en vele Duitsers liepen weer naar het kamp, maar nu als krijgsgevangenen. Zelf werkte ik een paar maanden in een Canadese veldkeuken en tegen het einde van het jaar ging mijn vader met pensioen. Januari 1946 verhuisde ons gezin naar Ede en kwam er een einde aan de Harskampse Herinneringen.